Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Нидерландский

(het) vermengen

Толкование Перевод

1 entremêlement

entremêlement [ãtrəmelmã]

〈m.〉

1 (het) dooreenmengen ⇒ (het) vermengen, (het) door elkaar plaatsen

2 vermenging ⇒ mengeling, warboel, -winkel

Dictionnaire français-néerlandais > entremêlement
2 brassage

brassage [braasaazĵ]

〈m.〉

1 (het) brouwen ⇒ (bier)brouwerij

2 vermenging ⇒ (het) vermengen

Dictionnaire français-néerlandais > brassage
3 mêler

mêler [mellee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+ à, de〉 (ver)mengen (met) ⇒ door elkaar roeren, kruisen 〈 dieren〉 ⇒ mixen 〈 geluid〉

2 〈+ à〉 verenigen (met) ⇒ combineren (met), paren (aan)

3 〈+ à, dans〉betrekken (bij, in) ⇒ verwikkelen (in)

4 in de war brengen ⇒ verwarren

♦voorbeelden:

4    mêler les cartes • de kaarten schudden

II se mêler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich vermengen (met) ⇒ samengaan, gepaard gaan (met)

2 〈+ à〉 zich voegen (bij) ⇒ zich aansluiten (bij), opgaan (in)

3 〈+ à, de〉 zich bemoeien (met) ⇒ zich mengen (in), deelnemen (aan)

4 verward, verstrikt raken ⇒ in de war raken, door elkaar lopen

♦voorbeelden:

1    l'orgueil s'en mêle • daar is afgunst in het spel

3    le mauvais temps s'en mêle • het slechte weer komt er tussen

le diable s'en mêle! • 't lijkt wel of de duivel ermee speelt!

mêle-toi de tes oignons! • bemoei je met je eigen zaken!

¶    se mêler de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het in zijn hoofd halen om te

1. v
1) (ver)mengen (met)

2) door elkaar roeren

3) mixen [geluid]

4) kruisen [dieren]

5) combineren (met)

6) verwikkelen (in)

7) verwarren
2. se mêler
v

1) zich vermengen (met)

2) zich aansluiten (bij)

3) zich bemoeien (met)

4) in de war raken

5) het in zijn hoofd halen (om te)

Dictionnaire français-néerlandais > mêler
4 blend

n. mengsel; (grammatica) portmanteau-woord (woord gevormd door samenvoegen van twee woorden, bv. brunch (breakfast + lunch))
--------
v. (zich) vermengen, harmoniëren

blend¹

[ blend] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 mengsel 〈 bijvoorbeeld van thee, koffie, whisky〉 ⇒ melange, mengeling

♦voorbeelden:

1   a blend of kindness and compassion • een mengeling van vriendelijkheid en medelijden

————————

blend²

〈 ook blent, blent [ blent]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich vermengen ⇒ een harmonieus geheel vormen, bij elkaar passen

♦voorbeelden:

1   their voices blend well (with each other) • hun stemmen ken goed bij elkaar

     this building blends into the landscape • dit gebouw vormt één geheel met het landschap

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 mengen ⇒ combineren, in elkaar doen overlopen

♦voorbeelden:

1   now blend the eggs with the butter and sugar • meng/roer nu de eieren door de boter en suiker

English-Dutch dictionary > blend
5 mix

n. mengsel, mengeling
--------
v. mixen; vermengen; omgaan met; inschenken; vloeistof gieten in een goedkopere vloeistof (wijn bij water)

mix¹

[ miks] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 mengeling ⇒ mix

2 mengsel

————————

mix²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich (laten) (ver)mengen

2 kunnen opschieten ⇒ elkaar verdragen

3 〈Brits-Engels; informeel〉 tweedracht zaaien

♦voorbeelden:

2   they don't mix well • ze kunnen niet met elkaar opschieten

     mix with • omgaan met

→ mix in mix in/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (ver)mengen ⇒ dooreenmengen

2 bereiden ⇒ mixen

3 〈 techniek, technologie〉 mixen 〈 geluid〉

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 mix business with pleasure • het nuttige met het aangename verenigen

     mix one's drinks • door elkaar drinken

2   he was mixing a salad • hij was een slaatje aan het klaarmaken

¶ 〈 informeel〉 mix it (up) • elkaar in de haren zitten, knokken

→ mix in mix in/, mix up mix up/

English-Dutch dictionary > mix
6 fondre

fondre [fõdr]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 smelten 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ wegsmelten

2 minder worden ⇒ afnemen, slinken, verdwijnen

3 〈+ sur〉 zich werpen (op) ⇒ aanstormen (op), neerkomen (op)

♦voorbeelden:

1    le fusible fond • de zekering springt

faire fondre le beurre • de boter smelten

fondre de pitié • vertederd worden door medelijden

fondre en larmes • in tranen uitbarsten

2    l'argent lui fond dans les mains • het geld glipt hem door de vingers

il a fondu de trois kilos • hij is zes pond afgevallen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 smelten ⇒ versmelten

2 samenvoegen ⇒ met elkaar verenigen, fuseren

♦voorbeelden:

1    la glace est fondue • het ijs is gesmolten; 〈 figuurlijk〉 het ijs is gebroken

2    fondre les couleurs • de kleuren in elkaar laten overvloeien

III se fondre 〈 wederkerend werkwoord〉

1 smelten ⇒ wegsmelten, zich oplossen, verdwijnen

2 samengevoegd worden ⇒ samensmelten, samenvloeien, zich vermengen

♦voorbeelden:

1    〈 formeel〉 se fondre en caresses • vertederd liefkozen

v

1) (weg)smelten

2) slinken, afnemen

3) aanstormen (op)

4) versmelten

5) samenvoegen

Dictionnaire français-néerlandais > fondre
7 mengen

mengen

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (ver)mengen

♦voorbeelden:

1    Gift in, unter das Essen mengen • vergif onder het eten mengen

II sich mengen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich vermengen

2 〈 informeel〉zich mengen, begeven onder

3 〈 informeel〉zich mengen in, bemoeien mee

♦voorbeelden:

2    er mengte sich unter das Volk • hij begaf zich onder het volk

3    sich in das Gespräch mengen • zich in het gesprek mengen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > mengen
8 brouiller

brouiller [broejee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verwarren ⇒ in de war brengen, (ver)storen, vertroebelen

2 door elkaar halen ⇒ (door elkaar) schudden, vermengen

3 onmin zaaien tussen

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 avoir le coeur, l'esprit brouillé • niet helder kunnen denken

avoir les yeux brouillés • een waas voor de ogen hebben

2    brouiller les cartes • de kaarten schudden; 〈 figuurlijk〉 de toestand ondoorzichtig maken

oeufs brouillés • roereieren

brouiller les pistes • de sporen uitwissen

3    〈 figuurlijk〉 être brouillé avec les chiffres • slecht kunnen rekenen

II se brouiller 〈 wederkerend werkwoord〉

1 verward, in de war raken ⇒ troebel worden

2 〈 van weer〉 betrekken

3 gebrouilleerd raken (met) ⇒ ruzie krijgen, in onmin raken

♦voorbeelden:

1    ma vue se brouille • ik kan niet meer duidelijk zien, het duizelt me voor de ogen

1. v
1) verwarren, in de war brengen

2) vertroebelen

3) door elkaar schudden

4) onmin zaaien (tussen)

5) in het honderd doen lopen

6) vervagen [herinnering]
2. se brouiller
v

1) in de war raken

2) troebel worden

3) betrekken [weer]

4) ruzie krijgen

5) mislopen

Dictionnaire français-néerlandais > brouiller
9 composer

composer [kõpoozee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 het op een akkoordje gooien ⇒ een vergelijk treffen

2 een proefwerk maken

♦voorbeelden:

1    composer avec sa conscience • het niet zo nauw nemen

composer avec l'ennemi • met de vijand onderhandelen over de overgave

savoir composer ( avec qn.) • met iemand kunnen samenwerken

2    composer en mathématiques • een wiskundeproefwerk maken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 samenstellen ⇒ vormen, bereiden, uitmaken ⇒ 〈 telefoonnummer〉 draaien

2 〈 een werk〉 vervaardigen ⇒ 〈 boek, gedicht enz.〉 schrijven ⇒ 〈schoolwerk enz.〉 maken, schilderen, componeren

3 〈 een houding〉 aannemen ⇒ 〈 zijn gezicht〉 in de plooi zetten

4 〈 boekwezen〉 zetten

♦voorbeelden:

3    composer ses gestes • gekunstelde gebaren maken

composer ses paroles • gemaakt spreken

4    machine à composer • zetmachine

III se composer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ de〉 samengesteld zijn (uit) ⇒ bevatten, bestaan (uit)

2 zich vormen ⇒ zich samenstellen, zich vermengen

♦voorbeelden:

¶    se composer un personnage • zich anders voordoen dan men eigenlijk is

1. v
1) samenstellen, vormen

2) draaien [telefoonnummer]

3) schrijven [boek]

4) maken [huiswerk]

5) componeren [muziek]

6) aannemen [houding]

7) zetten [boekwezen]

8) een vergelijk treffen

9) een proefwerk maken
2. se composer
v

1) bestaan (uit)

2) zich samenstellen

Dictionnaire français-néerlandais > composer
10 confondre

confondre [kõfõdr]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (ver)mengen ⇒ verenigen

2 (met elkaar) verwarren ⇒ verwisselen, door elkaar halen

3 in verwarring brengen ⇒ verbluffen

4 weerleggen ⇒ aan de kaak stellen, in het nauw drijven

♦voorbeelden:

3    cela confond l'entendement • dat gaat het begrip te boven

rester confondu • versteld staan

4    confondre un menteur • een leugenaar ontmaskeren

¶    être confondu de gratitude • uiterst dankbaar zijn

II se confondre 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ avec〉 zich vermengen ⇒ samenvallen (met)

2 zich uitputten (in)

♦voorbeelden:

2    se confondre en excuses • zich uitputten in verontschuldigingen

v

1) (ver)mengen

2) (met elkaar) verwarren

3) in verwarring brengen

4) aan de kaak stellen

Dictionnaire français-néerlandais > confondre
11 abziehen

abziehen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 sein〉af-, wegtrekken

2 〈 sport en spel〉afdrukken, uithalen 〈 plots hard schieten〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 af-, wegtrekken ⇒ afnemen, naar beneden trekken

2 (af)pellen

3 aftrekken ⇒ afwenden, afleiden

4 aftrekken ⇒ schieten

5 aftappen, uit-, overhevelen

6 polijsten

7 wetten, slijpen

8 〈 informeel〉 (weg)geven ⇒ brengen

9 〈 formeel〉 afleiden ⇒ opmaken, deduceren

10 〈 wiskunde〉 aftrekken

11 〈 leger〉 terugtrekken

12 〈 boekwezen〉 aftrekken ⇒ (af)drukken, proeftrekken; stencilen

13 〈 fotografie〉 afdrukken ⇒ kopiëren

14 〈 farmacie〉 aftrekken ⇒ een aftreksel maken van

15 〈 culinaria〉 roeren door ⇒ vermengen, binden

♦voorbeelden:

1    das Bettzeug abziehen • het beddengoed afhalen

den Hut vor jemandem abziehen • zijn hoed voor iemand afnemen 〈 ook figuurlijk〉

den Rauch abziehen • de rook afzuigen

den Ring (vom Finger) abziehen • de ring (van zijn vinger) (af)trekken

den Schlüssel abziehen • de sleutel uit het sleutelgat trekken

den Teich abziehen • de vijver laten leeglopen

2    einen Hasen abziehen • een haas villen

Tomaten abziehen • tomaten (af)pellen

3    die Aufmerksamkeit abziehen • de aandacht afleiden

4    〈 onovergankelijk werkwoord〉 der Kanonier zog ab • de kanonnier trok af, vuurde

5    Bier, Wein auf Flaschen abziehen • bier, wijn op flessen trekken

8    eine Schau abziehen • een show (weg)geven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > abziehen
12 durcheinander

durcheinander

1 door elkaar ⇒ dooreen, in de war

♦voorbeelden:

1 durcheinander bringen • (a) in de war brengen; (b) (met elkaar) verwisselen • 〈 (c) figuurlijk〉 in verwarring brengen

alles geht durcheinander • het is een en al chaos, het loopt in de soep

durcheinander geraten • in de war raken

durcheinander kommen • 〈 informeel〉door elkaar komen, in de war raken

〈 figuurlijk〉 er ist völlig durcheinander • hij is totaal overstuur

durcheinander mengen • dooreen-, vermengen

etwas durcheinander werfen • (a) iets door elkaar, overhoop gooien; 〈 (b) figuurlijk〉 iets door elkaar halen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > durcheinander
13 mischen

mischen

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (ver)mengen, mixen

2 schudden 〈 van kaarten〉

3 〈 communicatie(media), film〉 mixen

♦voorbeelden:

1    Salat mischen • sla aanmaken

Wasser in den Wein mischen • wijn met water aanlengen

Gift ins Essen mischen • gif onder het eten mengen

II sich mischen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich vermengen ⇒ in elkaar opgaan

2 zich mengen (in) ⇒ zich bemoeien (met)

3 zich mengen (onder) ⇒ zich begeven (onder)

♦voorbeelden:

2    sich in jemandes Angelegenheiten mischen • zich met iemands zaken bemoeien

3    sich unter das Volk mischen • zich onder het volk begeven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > mischen
14 mixability

n. het kunnen vermengen

English-Dutch dictionary > mixability
15 untersetzen

untersetzen¹

〈 overgankelijk werkwoord〉

1 zetten, plaatsen onder ⇒ eronder zetten

————————

untersetzen²

〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vermengen

2 〈 techniek〉 het toerental reduceren

3 〈 techniek〉 vertraagd weergeven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > untersetzen
16 verbinden

verbinden

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verbinden ⇒ een verband leggen (om)

2 dicht-, toebinden ⇒ blinddoeken

3 verkeerd binden

4 binden tot ⇒ bij het binden gebruiken

5 verbinden ⇒ samenvoegen, (aan elkaar) bevestigen

6 verbinden ⇒ een verbinding tot stand brengen, (door)verbinden

7 verbinden ⇒ paren aan

8 verbinden ⇒ een band scheppen, verplichten

♦voorbeelden:

6    das verbindende Glied • de bindende schakel

7    er verbindet Kraft mit Geschicklichkeit • hij paart kracht aan behendigheid

8    ich bin Ihnen sehr verbunden • ik ben u veel dank verschuldigd

II sich verbinden 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verbinden ⇒ een verbond aangaan, sluiten

2 zich verbinden ⇒ zich vermengen tot

3 samengaan ⇒ verbonden zijn aan, gepaard gaan met

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > verbinden

См. также в других словарях:

Wein — 1. Abgelegener Wein macht ungelegene Köpfe. 2. Allezeit Wein oder Wasser trinken ist nicht lustig. – Froschm., BVI. 3. Allkant Wein ist mein Latein, wirfft den Bawren vber die Zäun vnd stosst die Burger an die Schienbein. – Fischart, Gesch., in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Meer — 1. Auch das Meer schlägt aus, wenn der Frühling kommt, aber am Tanz merkt man, wie die Blüten sind. – Altmann V. 2. Auf dem Meer vnd im Kriege lesst sichs nicht zweimal vmbwerffen. – Petri, II, 23. 3. Auf dem Meere gibt es keine Herren. – Bertram … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

(het) vermengen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

(het) vermengen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: